Beginselverklaring van de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie

ARTIKEL 1 - De grondslag van de VVD

De volkspartij voor Vrijheid en Democratie staat als liberale partij open voor een ieder die de overtuiging heeft, dat vrijheid, verantwoordelijkheid, verdraagzaamheid, sociale rechtvaardigheid en de gelijkwaardigheid van alle mensen de fundamenten behoren te zijn van elke samenleving.
De beginselen die uit deze overtuiging voortvloeien, aanvaardt zij als grondslag van haar politiek.

ARTIKEL 2 - De mens

Elk mens is een unieke persoonlijkheid, die daarom de mogelijkheid moet hebben zich met besef van zijn verantwoordelijkheid voor anderen, de gemeenschap en de omgeving waarin hij leeft, te ontplooien naar eigen aard, aanleg en levensovertuiging.
Aangezien hij leeft in een gemeenschap van gelijkwaardige medeburgers, moet hij de bereidheid hebben anderen te nemen zoals zij zijn en waar mogelijk met hen samen te werken ten behoeve van de samenleving.

ARTIKEL 3 - De samenleving

Een veelvormige samenleving, die bovenal gekenmerkt behoort te zijn door naastenliefde en erkenning van de menselijke waardigheid, biedt de beste voorwaarden voor de verwezenlijking van dit liberale mensbeeld.

ARTIKEL 4 - De vrijheid

Een zo groot mogelijke vrijheid van de mens, zowel in geestelijk en staatskundig als in materieel opzicht, is een onmisbare voorwaarde voor zijn ontplooiing. Deze vrijheid komt ieder mens toe zonder enige vorm van discriminatie. Bij het gebruiken van die vrijheid moet de mens zich verantwoordelijk weten voor zijn medemensen, die evenzeer recht hebben op een zo groot mogelijke vrijheid. Tevens moet hij rekening houden met de belangen van toekomstige generaties.

ARTIKEL 5 - De rechten van de mens

De mens is geestelijk vrij als hij in woord, geschrift en gedrag uiting kan geven aan zijn gevoelens en opvattingen, zich naar eigen verkiezing kan bewegen en met anderen van gedachten kan wisselen. Hij dient daarbij de rechten en gevoelens van anderen te respecteren. Hij heeft recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.

De staatkundige vrijheid van de mens kan slechts verzekerd zijn in een bestel waarin het gezag van de uitvoerende machten is gegrondvest op het vertrouwen van vertegenwoordigende lichamen, op democratische wijze gekozen op basis van evenredige vertegenwoordiging.
Voor verwezenlijking van de vrijheid in materieel opzicht is een maatschappij vereist waarin een ieder uit overwegingen van sociale rechtvaardigheid bereid is offers te brengen ten behoeve van hen, die deze vrijheid nog niet deelachtig zijn.
Bij het streven naar de verwezenlijking van deze vrijheid behoort richtsnoer te zijn de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, die op 10 december 1948 door de derde Algemene Vergadering van de Verenigde Naties werd aangenomen.

ARTIKEL 6 - Ontplooiing door onderwijs

Alle mensen behoren gelijkwaardige mogelijkheden tot ontplooiing te krijgen. Gelijke rechten op onderwijs van hoge kwaliteit in elke levensfase zijn daartoe onmisbaar. Er dient voor ieder mens onderwijs te zijn, dat inspireert tot het verwerven van bij zijn eigen aard en aanleg passende kennis en vaardigheden. Het onderwijs dient daarom gericht te zijn op ontplooiing van de persoonlijkheid en de ontwikkeling van burgerzin; het moet de voorwaarden scheppen om als volwaardig burger in de gemeenschap te kunnen functioneren.
De overheid waarborgt de vrijheid van onderwijs en de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. De instandhouding en verdere ontwikkeling van inrichtingen van openbaar en daarmee gelijk te stellen algemeen bijzonder onderwijs, waarin de veelvormigheid van de Nederlandse samenleving het beste weerspiegeld wordt, heeft grote betekenis.

ARTIKEL 7 - De sociale markteconomie

De vrijheid van de mens komt het best tot uiting in een sociale markteconomie, gegrond op vrije, gedecentraliseerde ondernemingsgewijze produktie en onderlinge mededinging, zowel in de produktie als op de arbeidsmarkt.

ARTIKEL 8 - De plaats van de arbeid

De mens die daartoe geestelijk en lichamelijk instaat is, dient zich in beginsel zijn vrijheid in materieel opzicht te verwerven door het verrichten van arbeid tegen beloning, hetzij als zelfstandige, hetzij in loondienst. Het deelnemen aan het arbeidsproces is geen doel op zichzelf, maar een onvervangbaar middel om verschillende doeleinden te verwezenlijken. Verschillen in beloning zijn slechts gerechtvaardigd als zij voortvloeien uit verschillen in inspanning en verantwoordelijkheid, uit de aard van de werkzaamheden, de wijze waarop deze worden verricht en uit het maatschappelijk nut van de arbeid. Uit een oogpunt van sociale rechtvaardigheid behoort te worden bevorderd dat een ieder die kan werken, die gelegenheid krijgt menswaardige en zinvolle arbeid te verrichten, die zo dicht mogelijk aansluit bij zijn wensen alsmede zijn verworven kennis en vaardigheden.

Ook voor hen aan wie die gelegenheid niet kan worden geboden, en voor hen die geen betaalde arbeid (meer) kunnen verrichten, alsmede voor hen die vrije maatschappelijke diensten willen verlenen, dient een menswaardig bestaan te zijn verzekerd, evenals voor hen die pensioengerechtigd zijn.

ARTIKEL 9 - De democratische rechtsstaat

Het handhaven van de rechtsstaat en van een democratisch staatsbestel vormt een onmisbare voorwaarde voor de vrijheidsbeleving van de burgers. Alleen in een rechtsstaat immers hebben alle burgers gelijke rechten en worden hun grondrechten gewaarborgd, terwijl zij verzekerd zijn van een onafhankelijke rechtsbedeling, ook ten opzichte van de overheid. Het behoort tot de wezenlijke kenmerken van een democratie, dat iedere stemgerechtigde burger invloed kan uitoefenen op de samenstelling van de vertegenwoordigende lichamen; de leden van die lichamen oefenen hun taak evenwel uit in onafhankelijkheid van die burgers.
In een ware democratie worden de besluiten bij meerderheid van stemmen genomen; daarbij wordt rekening gehouden met de opvattingen van minderheden. Beleidsvoorbereiding en besluitvorming worden gekenmerkt door een geest van openheid, waarbij de burgers tijdig zo volledig mogelijk worden geïnformeerd en zij voor wie het te nemen besluit gevolgen heeft, de gelegenheid krijgen tot inspraak. Achteraf dient democratische verantwoording te worden afgelegd over de gronden die tot het besluit hebben geleid.
Een ware democratie kenmerkt zich voorts door een zo ver mogelijk doorgevoerde decentralisatie, opdat het bestuur zo dicht mogelijk bij de burgers staat.

ARTIKEL 10 - De constitutionele monarchie in Nederland

Hoewel de parlementaire democratie naar liberale opvattingen ook in andere staatsvormen kan functioneren, is voor Nederland de constitutionele monarchie onder het Koningshuis van Oranje, zoals deze zich in onze geschiedenis heeft ontwikkeld, de meest aangewezen staatsvorm.

ARTIKEL 11 - De taak van de overheid

Het is de plicht van de overheid er voor te zorgen dat een ieder een zo groot mogelijke vrijheid geniet. Taken die in de samenleving als belangrijk worden onderkend en die niet of niet zelfstandig door individuen of groepen kunnen worden vervuld, behoort de overheid te stimuleren dan wel op zich te nemen.
Aldus zijn de taken van de overheid als beschermend en dienend orgaan van de individuele mens, gemeenschap en samenleving bepaald en begrensd.

ARTIKEL 12 - De internationale rechtsorde

Het streven naar een internationale rechtsorde, waarin de rechten van de mens worden geëerbiedigd, is van doorslaggevende betekenis voor vrede in vrijheid en moet worden bevorderd door bondgenootschappelijke samenwerking tussen landen die dezelfde doeleinden beogen, en door deelneming in het werk van internationale organisaties.
Liberalen inde gehele wereld werken daarbij zoveel mogelijk samen ter verwezenlijking van hun beginselen.

Ontwikkelingssamenwerking is gericht op het bevorderen van vrijheid, in de eerste plaats in materieel opzicht, heeft op langere termijn ten doel de zelfstandige kracht van de mensen in de ontwikkelingslanden te versterken en geeft blijk van de liberale geest van broederschap.

 



Vastgesteld door de algemene vergadering te Nijmegen (55e), Rotterdam (56e) en Enschede (57e) op respectievelijk 30 en 31 mei, 29 en 30 augustus en 5 en 6 september 1980. De algemene vergadering te Venlo (98e) op 23 en 24 mei 1997 heeft de beginselverklaring herbevestigd